WHOA: de homo­lo­ga­tie van het akkoord en de moge­lijk­he­den van schuld­ei­sers dit te voor­ko­men

De Wet Homologatie Onderhands Akkoord

Blog

Published 3 december 2020 Reading time min Auteur Robin de Wit Insolvency & Restructuring

In diver­se blogs infor­me­ren wij u over een aan­tal aspec­ten van de wet homo­lo­ga­tie onder­hands akkoord (de WHOA). Op 1 janu­a­ri 2021 treedt deze wet in wer­king. In deze blog staan wij stil bij het fina­le deel van het WHOA-tra­ject: de homo­lo­ga­tie (goed­keu­ring) van het akkoord door de rech­ter en de moge­lijk­he­den van schuld­ei­sers om dit te voor­ko­men.

 

De homo­lo­ga­tie

In een WHOA tra­ject wor­den ver­schil­len­de groe­pen schuld­ei­sers con­form hun rang in een fail­lis­se­ments­si­tu­a­tie inge­deeld in klas­sen. Elke klas­se mag stem­men over het aan­ge­bo­den akkoord. Een klas­se is akkoord indien 2/3 van de schuld­ei­sers in die klas­se (vast te stel­len op basis van de hoog­te van hun vor­de­rin­gen) instemt. Het akkoord van ten min­ste één klas­se is nodig om het akkoord voor goed­keu­ring voor te leg­gen aan de rech­ter en zodoen­de ook de ove­ri­ge niet instem­men­de klas­sen te bin­den aan het akkoord. Dit dient een klas­se te zijn die bestaat uit schuld­ei­sers die bij fail­lis­se­ment van de schul­de­naar naar ver­wach­ting een uit­ke­ring in geld tege­moet kun­nen zien. Als het akkoord alleen ziet op schuld­ei­sers die in geval van fail­lis­se­ment alle­maal geen uit­ke­ring zou­den ont­van­gen, dan geldt deze laat­ste eis niet. Voor MKB bedrij­ven geldt de aan­vul­len­de toets dat deze zelf met de indie­ning moe­ten instem­men.

De rech­te­lij­ke toet­sing van het akkoord en de wij­ze van tot­stand­ko­ming daar­van is van belang omdat rech­ten van schuld­ei­sers tegen hun wil aan­ge­past kun­nen wor­den. Ter bescher­ming van hun rech­ten dient de rech­ter ambts­hal­ve te toet­sen of aan bepaal­de voor­waar­den is vol­daan en ook schuld­ei­sers zelf kun­nen zich ver­zet­ten tegen de homo­lo­ga­tie van het akkoord.

 

Wei­ge­rings­gron­den

De rech­ter zal toet­sen of aan het ingangs­cri­te­ri­um voor de WHOA is vol­daan, name­lijk dat de schul­de­naar ver­keert in een toe­stand waar­in het rede­lij­ker­wijs aan­ne­me­lijk is dat hij met het beta­len van zijn schul­den niet zal kun­nen voort­gaan. Ver­der zal de rech­ter toet­sen of de schuld­ei­sers tij­dig geïn­for­meerd zijn over de behan­de­ling van het akkoord, of alle voor­ge­schre­ven infor­ma­tie ter beoor­de­ling van het akkoord aan de schuld­ei­sers ter beschik­king is gesteld en dat dit tij­dig is gebeurd, of de klas­sen­in­de­ling en de stem­mings­pro­ce­du­re vol­doen aan de eisen van de wet. Ook zal de rech­ter toet­sen of de nako­ming van het akkoord vol­doen­de is gewaar­borgd en of even­tu­e­le nieuw aan te trek­ken finan­cie­ring de belan­gen van bestaan­de schuld­ei­sers niet wezen­lijk schaadt. Een rech­ter kan homo­lo­ga­tie ook wei­ge­ren als er ande­re rede­nen zijn die zich tegen homo­lo­ga­tie ver­zet­ten en dit geeft de rech­ter een rui­me mate van vrij­heid het aan­ge­bo­den akkoord te beoor­de­len.

De wet bepaalt ook een aan­tal spe­ci­fie­ke gron­den die schuld­ei­sers kun­nen aan­voe­ren om homo­lo­ga­tie van het akkoord tegen te hou­den. Eén daar­van is als de tegen­stem­men­de schuld­ei­ser kan aan­voe­ren dat hij slech­ter af is bij het akkoord dan in geval van fail­lis­se­ment. Dit betreft de zoge­noem­de ‘best inte­rest test’. Heb­ben niet alle klas­sen met het akkoord inge­stemd, dan kan de recht­bank op ver­zoek van een schuld­ei­ser of een groep schuld­ei­sers ook het akkoord afwij­zen indien de waar­de die met het akkoord wordt gere­a­li­seerd niet con­form de wet­te­lij­ke rang­or­de eer­lijk wordt ver­deeld. Dit betreft de zoge­noem­de ‘abso­lu­te pri­o­ri­ty rule’. Voor het micro­be­drijf, klein­be­drijf of bedrij­ven met min­der dan 50 werk­ne­mers is een uit­zon­de­ring gemaakt. Deze schuld­ei­sers die­nen in prin­ci­pe mini­maal 20% van hun vor­de­ring te ont­van­gen en als dit niet gebeurt kan homo­lo­ga­tie, behou­dens zwaar­we­gen­de gron­den, op ver­zoek van een schuld­ei­ser wor­den afge­we­zen. Dit is ook het geval indien schuld­ei­sers (met uit­zon­de­ring van bedrijfs­ma­ti­ge finan­ciers met zeker­he­den) niet het recht te heb­ben om te kie­zen voor een uit­ke­ring in geld ter hoog­te van het bedrag dat zij bij een fail­lis­se­ment zou­den ont­van­gen. Dit kan een rol spe­len indien schuld­ei­sers bij­voor­beeld onder het akkoord aan­de­len krij­gen aan­ge­bo­den in plaats van een beta­ling in geld (zie onze blog hier­on­der).

 

‘You snooze, you lose’

Schuld­ei­sers kun­nen alleen een beroep doen op de afwij­zings­gron­den indien zij bin­nen bekwa­me tijd nadat zij met het moge­lij­ke bestaan van de afwij­zings­grond bekend wor­den, pro­tes­te­ren bij de schul­de­naar. Voor schuld­ei­sers is het dus van belang om niet te wach­ten tot de zit­ting, maar zodra zij bekend zijn met een even­tu­e­le afwij­zings­grond, dit direct ken­baar te maken bij de schul­de­naar. Anders geldt het ada­gi­um ‘you snooze, you lose’. Hoger beroep tegen een ver­leen­de homo­lo­ga­tie is niet moge­lijk. Zodra het akkoord geho­mo­lo­geerd is, zijn de betrok­ken sta­ke­hol­ders hier­aan dus gebon­den.