De AG Con­clu­sie inza­ke Hel­pling: wil de ech­te werk­ge­ver opstaan?

Blog

Published 14 augustus 2024 Reading time min Auteur Jan­nu Bee­len Labor & Employment

Eer­der bespra­ken wij het risi­co op (her)kwalificatie dat kan ont­staan als plat­forms zzp’ers inzet­ten (lees het hier terug). De vraag of zzp’ers eigen­lijk als werk­ne­mer moe­ten wor­den gekwa­li­fi­ceerd, blijkt op zich­zelf al com­plex. Dit is ech­ter niet altijd de eni­ge vraag in deze con­text. Ook wie als werk­ge­ver wordt aan­ge­we­zen kan ondui­de­lijk zijn, voor­al bij plat­for­mar­beid waar­bij drie par­tij­en betrok­ken zijn. Is de werk­ge­ver het plat­form of de klant ten behoe­ve van wie werk­zaam­he­den wor­den ver­richt? Voeg daar­bij de vraag welk type arbeids­re­la­tie op de par­tij­en van toe­pas­sing is – zoals een arbeids­over­een­komst, een uit­zen­dover­een­komst of een “arbeids­ver­hou­ding” vol­gens de EU richt­lij­nen –  en je bevindt je in een com­plex juri­disch dool­hof. Elke kwa­li­fi­ca­tie brengt een alter­na­tie­ve set regels met zich mee. De recent gepu­bli­ceer­de con­clu­sie van de Advo­caat-Gene­raal (AG) (een vrij­blij­vend advies aan de Hoge Raad) in de zaak van Hel­pling onder­streept deze com­plexi­teit. De kan­ton­rech­ter, het hof en de AG kwa­men elk tot een ander oor­deel.

 

Hoe zat het ook alweer?

Hel­pling was een plat­form dat huis­hou­dens en schoon­maak­hul­pen met elkaar in con­tact bracht, zodat schoon­ma­kers ver­vol­gens werk­zaam­he­den kon­den ver­rich­ten voor de huis­hou­dens. FNV c.s. en Hel­pling zijn in geschil over de beoor­de­ling van de arbeids­re­la­tie. De Hoge Raad moet de vol­gen­de vra­gen beant­woor­den:

  • is spra­ke (geweest) van een arbeids­over­een­komst tus­sen de schoon­ma­ker en Hel­pling?; of
  • had schoon­ma­ker een uit­zen­dover­een­komst met Hel­pling? of
  • had de schoon­ma­ker een arbeids­over­een­komst met het huis­hou­den?

Hoe­wel in deze zaak niet de vraag aan de orde is of de schoon­ma­ker als zzp’er kwa­li­fi­ceert – par­tij­en zijn het erover eens dat dat niet het geval is – is het uit­ein­de­lij­ke oor­deel van de Hoge Raad ook rele­vant voor (her)kwalificatievraagstukken. In bei­de geval­len moet wor­den getoetst aan cri­te­ria om te bepa­len of spra­ke is van een arbeids­over­een­komst. Wij wach­ten daar­om de uit­spraak van de Hoge Raad met smart af.

 

De ver­schil­len­de oor­de­len tot nu toe

De kan­ton­rech­ter: arbeids­over­een­komst tus­sen schoon­ma­ker en huis­hou­den

Vol­gens de kan­ton­rech­ter oefen­de Hel­pling geen gezag uit over de schoon­ma­ker, waar­door geen spra­ke was van een arbeids­over­een­komst. Dit oor­deel werd geba­seerd op het feit dat Hel­pling geen direc­te lei­ding en toe­zicht uit­oe­fen­de over de schoon­ma­kers. Aan­ge­zien een arbeids­over­een­komst voor­waar­de is voor een uit­zen­dover­een­komst, was er vol­gens de kan­ton­rech­ter ook geen spra­ke van een uit­zen­dover­een­komst. Daar­en­te­gen oor­deel­de de kan­ton­rech­ter dat er wél spra­ke was van een arbeids­over­een­komst tus­sen de schoon­ma­ker en het huis­hou­den, omdat het huis­hou­den het loon betaal­de, gezag uit­oe­fen­de en de werk­zaam­he­den ten behoe­ve van het huis­hou­den wer­den ver­richt. Op het huis­hou­den rust­te der­hal­ve alle werk­ge­versplich­ten.

 

Het hof: uit­zen­dover­een­komst tus­sen schoon­ma­ker en Hel­pling

Het hof kwam tot een ander oor­deel en oor­deel­de dat spra­ke was van een uit­zen­dover­een­komst tus­sen de schoon­ma­ker en Hel­pling. Bij een uit­zen­dover­een­komst wordt het gezags­ver­eis­te anders beoor­deeld dan bij een regu­lie­re arbeids­over­een­komst. Het mate­ri­ë­le gezag ligt bij de inle­ner (het huis­hou­den), ter­wijl de uit­zend­werk­ge­ver (Hel­pling) for­meel werk­ge­vers­ge­zag moet uit­oe­fe­nen. Dit for­me­le gezag werd vol­gens het hof uit­ge­oe­fend omdat Hel­pling bepaal­de hoe de beta­ling aan de schoon­ma­kers ver­liep. Hel­pling werd daar­om als (uitzend)werkgever beschouwd, met alle bij­be­ho­ren­de werk­ge­vers­ver­plich­tin­gen. Het huis­hou­den fun­geer­de alleen als “inle­ner” van de schoon­ma­ker, waar­door er tus­sen het huis­hou­den en de schoon­ma­ker geen arbeids­over­een­komst bestond.

 

AG Con­clu­sie: arbeids­over­een­komst tus­sen de schoon­ma­ker en Hel­pling

De AG meent dat een huis­hou­den niet als inle­ner kan kwa­li­fi­ce­ren, omdat een inle­ner moet han­de­len in kader van zijn onder­ne­ming, wat bij een huis­hou­den niet het geval is. De AG is van oor­deel dat er een regu­lie­re arbeids­over­een­komst tus­sen Hel­pling en de schoon­ma­ker bestaat. Dat bete­kent dat het werk­ge­vers­ge­zag vol­le­dig bij Hel­pling moet lig­gen. Hoe­wel het toe­zicht en de lei­ding bij het huis­hou­den ligt, stelt de AG dat dit niet aan het ver­eis­te van gezag afdoet. “Gezag” zou zich immers op een ande­re wij­ze mani­fes­te­ren bij plat­form­werk, waar­bij mini­ma­le werk­in­hou­de­lij­ke instruc­ties, gezien de een­voud van het werk, vaak vol­doen­de zijn. De AG lijkt hier­mee een spe­ci­fie­ke lezing van het gezags­cri­te­ri­um voor plat­form­werk te intro­du­ce­ren. Dit zou bete­ke­nen dat bij plat­form­werk in veel geval­len van een ander (min­der streng) gezags­cri­te­ri­um moet wor­den uit­ge­gaan. Dit sluit aan bij de over­we­ging van de kan­ton­rech­ter Amster­dam die sprak van “modern” werk­ge­vers­ge­zag bij plat­form Uber (lees hierover in onze eerdere blog). Als de Hoge Raad deze lezing over­neemt is dat een rele­van­te ont­wik­ke­ling op het gebied van plat­for­mar­beid, die gro­te gevol­gen kan heb­ben voor plat­forms.

 

Hel­pling ver­sus Tem­per: in lijn met elkaar?

De (her)kwalificatievraag bij arbeid in drie­hoeks­ver­hou­din­gen is com­plex. Maar zijn er nu wel vas­te lij­nen te trek­ken tus­sen de uit­spra­ken? Wij ver­ge­lij­ken daar­om hier­on­der de recen­te uit­spraak van de Recht­bank Amster­dam inza­ke Tem­per (lees het terug in onze eerdere blog) met de uit­spraak van Hel­pling zoals hier­bo­ven weer­ge­ge­ven.

Net als bij Hel­pling kan de werk­wij­ze van plat­form Tem­per onder de vorm van “bemiddelen/matching” wor­den geschaard en dus ook wel gezien wor­den als een “prik­bord” waar vraag en aan­bod samen­ko­men. De Recht­bank Amster­dam oor­deel­de in de Tem­per-zaak dat tus­sen Tem­per en de werkers/freelancers geen uit­zen­dover­een­komst (en geen arbeids­over­een­komst) bestaat, omdat niet was vol­daan aan het loon­ve­r­eis­te. Daar­bij gebruik­te de recht­bank de over­we­gin­gen uit het oor­deel van het hof (en dus niet de con­clu­sie van de AG zoals hier­bo­ven beschre­ven) inza­ke Hel­pling.

Bij bei­de plat­forms geschiedt beta­ling aan de werkers/freelancers/schoonmakers niet recht­streeks van­uit de plat­forms, maar ver­loopt dit via een exter­ne beta­lings­dienst. Deze beta­lings­wij­ze duid­de vol­gens het hof bij de Hel­pling-zaak op een werk­ge­ver/werk­ne­mer-rela­tie tus­sen Hel­pling en de schoon­ma­ker. Aan het loon­ve­r­eis­te was dus vol­daan. In Hel­pling stond het ech­ter al vast dat spra­ke was van een arbeids­over­een­komst. De vraag was slechts wie de werk­ge­ver van de schoon­ma­ker was. In wezen was de vraag dus ten opzich­te van wie het loon­ve­r­eis­te “het meest” ver­vuld was. De recht­bank in de Tem­per kwes­tie over­weegt daar­om dat de betaal­wij­ze in de Tem­per-zaak – waar de vraag of über­haupt spra­ke was van een arbeids­over­een­komst nog ter beoor­de­ling voor­lag – niet in dezelf­de mate gewicht in de schaal moest leg­gen, nu dit ook past bij de bemiddelingsconstructie/prikbord func­tie die werd gehan­teerd. Aan het loon­ve­r­eis­te was vol­gens de recht­bank inza­ke Tem­per niet vol­daan.

De rede­na­tie van de recht­bank inza­ke Tem­per sug­ge­reert dat het vast­staan van een arbeids­over­een­komst in Hel­pling de door­slag gaf in de vast­stel­ling dat aan het loon­ve­r­eis­te is vol­daan. De AG betrekt dit vast­staan ech­ter niet bij de onder­bou­wing waar­om aan het loon­ve­r­eis­te was vol­daan bij Hel­pling. Weder­om wijst zij op een spe­ci­fie­ke beoor­de­lings­wij­ze die moet gel­den bij moder­ne arbeids­ver­hou­din­gen, zoals bij plat­form­werk. De coör­di­ne­ren­de rol en bepaal­macht van Hel­pling voor wat betreft het loon vor­men in dat kader rele­van­te gezichts­pun­ten. Een bepaal­de omstan­dig­heid hoeft dus niet in alle geval­len dezelf­de kant op te wij­zen. Over waar­om een bepaal­de omstan­dig­heid de ene of de ande­re kant op wijst kan ook nog ver­schil­lend gedacht wor­den.

 

Con­clu­sie

Kort­om, ook als de wij­ze waar­op het plat­form­werk is inge­richt op veel pun­ten sterk over­een­komt, hoeft de juri­di­sche kwa­li­fi­ca­tie van de arbeids­re­la­ties nog niet gelijk­lui­dend te zijn. Beoor­de­ling vergt een zorg­vul­di­ge afwe­ging, waar­bij klei­ne ver­schil­len in details de weeg­schaal een ande­re kant op kun­nen doen kan­te­len. Daar­naast blijkt uit het voor­gaan­de dat dezelf­de details zelfs niet altijd tot het­zelf­de oor­deel lei­den. Wij kij­ken uit naar de inzich­ten die de Hoge Raad bin­nen­kort ver­schaft, waar­bij het beoor­de­lings­ka­der hope­lijk meer dui­de­lijk­heid zal bie­den.

Meer weten over alles omtrent het onder­werp zzp? Klik dan hier!