Blog
Dat de ontwikkelingen niet stil staan, blijkt wel uit de zaken die in de afgelopen week in de media kwamen. Zo is de overheid haar campagne gestart om ondernemers te helpen bij het kwalificeren van hun relaties met werkenden, dit onder het motto: “ZZP ja of nee”. Daarnaast heeft AG R.H. de Bock haar conclusie gepubliceerd in de zaak die de FNV tegen Uber heeft aangespannen. In de conclusie wordt ingegaan op de prejudiciële vragen die het hof Amsterdam aan de Hoge Raad stelde over de betekenis van het gezichtspunt dat de werkende “zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen”. In deze blog praten wij u bij over deze recente ontwikkelingen.
Conclusie van AG R.H. de Bock
Alhoewel we voor de uiteindelijke invulling van de criteria of er sprake is van een zelfstandige/ondernemer of juist een werknemer nog wachten op de wet VBAR, is nu al wel duidelijk dat die wet vooral uit de codificatie van de bestaande jurisprudentie zal bestaan. Ook op dat terrein zijn er nu nieuwe ontwikkelingen. In de Uber zaak heeft het hof Amsterdam drie prejudiciële vragen gesteld inzake de beoordeling van het element ‘persoonlijk ondernemerschap’ binnen het toetsingskader van een arbeidsrelatie, welke volgt uit de uitspraak Deliveroo. Samenvattend kwamen deze vragen neer op hoe het begrip persoonlijk ondernemerschap moet worden gekwalificeerd. Persoonlijk ondernemerschap ziet op gedragingen van de werkende in het economisch verkeer, die losstaan van de arbeidsrelatie.
AG De Bock schetst een mooi overzicht van dit vraagstuk vanuit verschillende perspectieven en als onderdeel van verschillende zaken waar dit vraagstuk aan de orde is of komt. Echter, volgens AG De Bock dient aan het gezichtspunt persoonlijk ondernemerschap beperkte betekenis te worden toegekend. Volgens haar ligt het, het meest voor hand om aan te nemen dat aan dit gezichtspunt slechts wordt toegekomen wanneer een toetsing aan de overige gezichtspunten geen uitsluitsel geeft over de vraag of een arbeidsrelatie als arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Zij concludeert dan ook dat als op basis van de overige gezichtspunten uit Deliveroo tot de conclusie wordt gekomen dat een overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst, dan kan niet op grond van persoonlijk ondernemerschap worden aangenomen dat toch geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ze kiest daarmee een meer zwart-wit benadering.
Aan het gezichtspunt persoonlijk ondernemerschap kan aldus pas worden toegekomen als de toetsing aan de overige gezichtspunten geen uitsluitsel biedt over de kwalificatie van de overeenkomst. Als deze toetsing wel een uitsluitsel biedt, dan kan niet meer worden toegekomen aan de toetsing van persoonlijk ondernemerschap. Toepassend op de zaak tussen FNV en Uber, betekent dit dat een Uber chauffeur toch een werknemer kan zijn, ook als hij voor een deel eigen andere opdrachtgevers heeft. In de praktijk wordt vaker gekeken naar vergelijkbare factoren, waarbij als een zelfstandige vijf opdrachtgevers heeft al snel de perceptie bestaat dat het ‘daarom’ geen kan werknemer zijn’. Deze redenering gaat gelet op de conclusie van AG De Bock, als die uiteindelijk gevolgd wordt door de Hoge Raad, niet op. Of er sprake is van vijf opdrachtgevers zegt namelijk iets over het persoonlijk ondernemerschap en is alleen relevant als de overige gezichtspunten geen uitsluitsel bieden. Op basis van de conclusie van de AG kan het dus zomaar zijn dat er in ons voorbeeld drie arbeidsrelaties zijn en er voor slechts twee opdrachtgevers sprake is van een relatie als zelfstandige.
AG De Bock merkt op dat de bovenstaande redenering aansluit bij de gedachte dat het niet de persoon van de werkende, maar de arbeidsrelatie is die moet worden gekwalificeerd, conform artikel 7:610 BW. Daarnaast sluit deze benadering ook aan bij het conceptwetsvoorstel VBAR. Pas als de elementen werken in dienst van (W) en de elementen werken voor eigen risico en rekening (Z) in evenwicht zijn, wordt pas toegekomen aan feiten en omstandigheden die wijzen op ondernemerschap van de werkende (OP). Lees over dit wetsvoorstel meer in onze eerdere blog wetsvoorstel VBAR.
Opmerking verdient dat deze conclusie van AG De Bock niet betekent dat geen rekening wordt gehouden met de vraag of de werknemer in de concrete arbeidsrelatie als ondernemer moet worden beschouwd. Bij de toetsing van de overige gezichtspunten dient namelijk niet alleen te worden getoetst of sprake is van werknemerschap, maar ook het spiegelbeeld, of sprake is van ondernemerschap als contra-indicatie. De conclusie van AG De Bock gaat dus slechts over het begrip persoonlijk ondernemerschap, buiten de arbeidsrelatie.
Relatie met fiscaal recht en socialezekerheidsrecht
Noemenswaardig is verder dat de AG in haar conclusie ook een paragraaf besteedt aan de verhouding tussen de beoordeling van een arbeidsrelatie in het arbeidsrecht en in het fiscaal- en socialezekerheidsrecht. De AG merkt op dat uit de toelichting bij het wetsvoorstel VBAR blijkt dat het voorgestelde toetsingskader ook de basis zal vormen voor het socialezekerheidsrecht en het fiscale recht. De koppeling tussen het civiele werknemersbegrip en het werknemersbegrip in de socialezekerheidsrecht en het fiscale recht, lijkt daarmee gegeven. Het oordeel van de fiscale relatie kan dus van invloed zijn op de beoordeling van de civielrechtelijke relatie.
Deze constatering is belangrijk, omdat in het fiscaal recht nog tot 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium geldt. Zoals echter reeds opgemerkt in onze andere blog (lees hier), zal dit handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 worden afgeschaft, en kan de fiscus vanaf deze datum weer volledig handhaven. Handhaving zal in beginsel geen effect hebben op het verleden. Opmerking verdient dat het arbeidsrecht uiteraard geen handhavingsmoratorium kent. Mocht de fiscus dus een arbeidsrelatie beoordelen als werknemer/werkgever, dan rijst de vraag vanaf wanneer de werkende als werknemer kan worden aangemerkt. Dat kan dus ook een datum zijn die voor 1 januari 2025 ligt. De civielrechtelijke vordering gaat daarmee zo mogelijk verder dan wat er voor de inlener fiscaal op de lat staat. In beginsel kan de werknemer deze aanspraken tot vijf jaar terugvorderen. Het is dus van belang om als werkgever niet stil te zitten en te wachten op een oordeel van de fiscus, maar om proactief alle bestaande relaties te controleren en maatregelen te nemen waar nodig.
Online tool
Naast de conclusie van AG De Bock heeft de overheid deze week ook een online tool gepubliceerd, waarmee wordt getoetst of een arbeidsrelatie meer kenmerken heeft van loondienst of van een zzp’er. Nadat de tool is ingevuld worden de geselecteerde kenmerken opgesomd en wordt aangegeven of die past bij loondienst of bij ondernemerschap. De link naar de deze tool vindt u hier. Het mag duidelijk zijn dat deze tool als hulpmiddel bedoeld is en de tool geen feitelijk oordeel vormt, noch dat daar gevolgen en conclusies aan kunnen worden verbonden.
Naast deze tool heeft de overheid ook een document geüpload, waarin aan de hand van concrete voorbeelden per sector wordt aangegeven of iemand in loondienst werkt of als zelfstandige. Dit document vindt u hier.
Kortom, de ontwikkelingen op het gebied van zzp’ers staan niet stil. Mocht u meer willen weten over dit onderwerp, klik dan hier!