Blog
Gisteren (11 november 2024) heeft de Afdeling advisering Raad van State (RvS) zijn kritische advies gepubliceerd over het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR).
Wat hield het wetsvoorstel VBAR ook alweer in?
Met het wetsvoorstel VBAR wordt beoogd duidelijk te maken wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst (werknemer) of een opdrachtovereenkomst (zzp’er), door een verduidelijking te geven van het “gezagscriterium”, als onderscheidend element tussen deze twee overeenkomsten. Er wordt een soort formule geïntroduceerd waarbij eerst naar 5 werknemersindicatoren (W) wordt gekeken, en als hiervan in enige mate sprake is, naar 5 zelfstandigheidsindicatoren (Z). Weegt W zwaarder? Dan is sprake van een arbeidsovereenkomst. Weegt Z zwaarder, dan is sprake van een opdrachtovereenkomst. Is sprake van gelijkspel? Dan moet wordt gekeken naar zelfstandigheidsfactoren buiten de specifieke arbeidsrelatie (OP). Ingewikkeld? Klik dan vooral hier voor een uitgebreidere uitleg en een eenvoudige schematisch weergegeven. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel een rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst, als een werkende EUR 33 of minder verdient.
Op welke punten heeft de RvS kritiek geuit?
- Het wetsvoorstel VBAR codificeert het geldende recht (de jurisprudentie). De RvS verwacht daarom dat het wetsvoorstel slechts een beperkte bijdrage zal leveren aan de aanpak van de verschillende knelpunten die zijn gesignaleerd, kortweg: schijnzelfstandigheid zet het sociale stelsel onder druk, zorgt voor oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt en maakt werkenden kwetsbaar, vooral degenen die aan de basis van de arbeidsmarkt staan.
- Een toename in het aantal kwalificaties als arbeidsovereenkomst kan op korte termijn leiden tot (aanzienlijke) fricties, vooral waar het pensioenpremies betreft. Uit het wetsvoorstel blijkt niet op welke manieren deze risico’s kunnen worden beheerst.
- Het wetsvoorstel voorziet in een nadere invulling van het begrip “in dienst van”, de gezagsverhouding. De vraag is in hoeverre het voorgestelde toetsingskader deze beoordeling daadwerkelijk eenvoudiger zal maken. De twee hoofdelementen worden nader uitgewerkt in een aantal indicaties waarbij geen duidelijke rangschikking wordt aangebracht in het gewicht van een bepaald element. De feiten en omstandigheden van het geval zullen dus uiteindelijk beslissend blijven, zoals dat nu ook al is. Het blijft dus een holistische toets.
- Het rechtsvermoeden van EUR 33 per uur (waarbij wordt vermoed dat sprake is van een arbeidsovereenkomst) kan de onderhandelingspositie van kwetsbare werkende versterken. Wel merkt de RvS op dat de stap naar de rechter veelal groot blijft en dat de nadelen vaak pas op langere termijn zullen blijken zoals bij arbeidsongeschiktheid en pensionering.
De RvS concludeert dat aanpassing van de toelichting van het wetsvoorstel VBAR wenselijk is en zo nodig een aanvulling van het wetsvoorstel. De RvS adviseert o.a. om in de toelichting nader in te gaan op manieren waarop de risico’s van kwalificatie als arbeidsovereenkomst wat betreft verschuldigde pensioenpremies kunnen worden gemitigeerd.
Het is nu de huidige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om te beslissen of het wetsvoorstel wordt aangepast waarna het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer kan worden gestuurd. De beoogde inwerkingstredingsdatum staat vooralsnog op 1 januari 2026. De vraag is natuurlijk of dit gehaald kan worden.
Meer weten over alles omtrent het onderwerp zzp? Klik dan hier!