Blog
Pacta sunt servanda. Deze Latijnse uitdrukking voor “afspraken moeten worden nagekomen” is nog steeds uitgangspunt, zo bewijst een recent gepubliceerde uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam. Op basis van dit algemene rechtsbeginsel behield een voormalig CEO van een scheepsbouwer namelijk aanspraak op de contractuele beëindigingsvergoeding, ondanks de nadrukkelijke afspraak tussen de scheepsbouwer en de Nederlandse Staat – gemaakt in het kader van een door de Staat gedane investering in het bedrijf – dat de ontslagvergoeding niet zou worden uitbetaald.
Achtergrond
De financiële situatie van de scheepsbouwer stond al jaren onder druk. Het bedrijf moest noodgedwongen op zoek naar nieuwe investeerders om een faillissement af te wenden. Uiteindelijk bleken meerdere partijen bereid een investering te doen, waaronder de Staat. De Staat verbond aan de investering van honderden miljoenen euro’s onder meer de voorwaarden dat de toenmalig CEO zou vertrekken en dat aan hem geen beëindigingsvergoeding en/of transitievergoeding zou worden betaald. In de arbeidsovereenkomst tussen de CEO en de scheepsbouwer was echter een beëindigingsvergoeding overeengekomen ter hoogte van één bruto jaarsalaris.
De scheepsbouwer en de CEO sloten een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband. Partijen kwamen overeen hun geschil omtrent de contractuele beëindigingsvergoeding aan de kantonrechter voor te leggen. En zo geschiedde.
De voormalig CEO meende dat de afspraak uit de arbeidsovereenkomst moest worden gerespecteerd. De scheepsbouwer stelde daarentegen dat hij genoodzaakt was de voorwaarde van de Staat te accepteren om zijn voortbestaan veilig te stellen en dat de bepaling uit de arbeidsovereenkomst waarin de beëindigingsvergoeding was geregeld buiten toepassing moest blijven, omdat het beroep op die bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De scheepsbouwer achtte daarbij de maatschappelijke en politieke opvattingen over (vertrek)vergoedingen voor bestuurders van bedrijven die door de overheid moeten worden gered, relevant.
Kantonrechter
De rechter volgde het betoog van de voormalig CEO. De contractuele vergoeding is rechtsgeldig overeengekomen en een dergelijke afspraak is in een contract van een CEO niet ongebruikelijk. Het enkele feit dat de maatschappelijke en politieke opvattingen ten aanzien van beëindigingsregelingen zijn gewijzigd sinds het overeenkomen van de contractuele vergoeding in de arbeidsovereenkomst, betekent niet dat het voor de CEO onaanvaardbaar is om een beroep op de beëindigingsregeling te doen, aldus de rechter. Bovendien had de CEO al eerder afstand gedaan van een aanzienlijk deel van zijn variabele beloning.
Het feit dat de scheepsbouwer zich gedwongen voelde de voorwaarde te accepteren om een faillissement af te wenden, maakte voor de rechter geen verschil, “ook al omdat de voorwaarde werd gesteld door een derde die geen partij was bij de arbeidsovereenkomst”. Ten overvloede gaf de rechter nog mee dat de CEO in elk geval aanspraak op de wettelijke transitievergoeding zou kunnen maken, omdat een derde dit een werkgever niet kan verbieden; zelfs de Staat niet.
Andere uitkomst onder de NOW?
De vraag kan gesteld worden welk effect deze uitspraak heeft op het bonusverbod in de NOW-regeling. De NOW bepaalt dat onder omstandigheden geen bonussen aan de directie kunnen worden uitgekeerd als gebruik is gemaakt van de NOW-regeling. Geldt voor de bestuurders die hun bonus niet betaald krijgen omdat het bedrijf NOW heeft aangevraagd niet ook ‘pacta sunt servanda’, afspraken moeten worden nagekomen? Of is het in geval van een NOW aanvraag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar voor het directielid om betaling van de bonus te vorderen? Wij denken van wel. De consequentie van betaling van een bonus onder de NOW is dat de subsidie wordt teruggevorderd, met alle gevolgen van dien. Het terugvorderen van de investering was in deze zaak niet door de Staat tot gevolg van schending van de voorwaarden gesteld.