Blog
Bij de beoordeling of een werker als ondernemer of als werknemer moet worden aangemerkt, dienen alle omstandigheden omtrent het gedrag in het economisch verkeer in samenhang te worden bekeken en meegewogen. Deze zelfstandige en volledige toetsing houdt eveneens rekening met de vraag of de werker elders vergelijkbaar werk verricht als ondernemer en/of meerdere opdrachten heeft. In de afweging van de diverse factoren in de Deliveroo-zaak heeft de Hoge Raad bewust geen hiërarchische volgorde vastgesteld. Daardoor komt de gedragsfactor niet pas aan de orde wanneer de overige factoren een min of meer gelijke weging opleveren. Dit onderdeel van de beoogde nieuwe wet VBAR kan derhalve linea recta terug naar de tekentafel.
In de uitspraak heeft de Hoge Raad een aantal belangrijke prejudiciële vragen beantwoord over de kwalificatie van arbeidsrelaties, met name in de context van platformwerk – een relevante toevoeging. In deze zaak, aangespannen door de vakbond FNV en waarbij in hoger beroep enkele chauffeurs zich aan de zijde van de werkgever (Uber) schaarden, blijkt onder meer dat een vakbond in het kader van de handhaving van AVV-cao’s een eigen collectieve beoordeling mag uitvoeren over de vraag of een relatie voldoet aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst en daarmee onder de werkingssfeer van een AVV-cao valt. Deze strekking is niet nieuw; Hof Den Haag en het Europese Hof van justitie hebben in de FNV/Kiem-uitspraak immers al eens geoordeeld dat werkers die als schijnzelfstandigen kwalificeren onder de werkingssfeer van een cao vallen. Daarmee lag de bal al op de spreekwoordelijke stip. Echter, wanneer de individuele omstandigheden tussen verschillende groepen werkenden te sterk uiteenlopen, zal de rechter in een dergelijke procedure geen algemeen oordeel kunnen geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Met de beantwoording van de prejudiciële vragen wordt bovendien verduidelijkt hoe het begrip ‘ondernemerschap’ dient te worden geïnterpreteerd. Hieronder volgt een korte samenvatting van deze vragen en antwoorden.
Prejudiciële Vragen en Antwoorden
Kan een overeenkomst als arbeidsovereenkomst worden beschouwd als het ondernemerschap van de werker buiten beschouwing wordt gelaten, terwijl dit anders zou zijn als het ondernemerschap wel wordt meegewogen?
Antwoord: Ja, de kwalificatie kan verschillen afhankelijk van of het ondernemerschap wordt meegewogen in de beoordeling. De Hoge Raad benadrukt dat alle omstandigheden in samenhang moeten worden bekeken, zonder een hiërarchische volgorde tussen de verschillende factoren. Het aspect ‘ondernemerschap’ is daarmee even belangrijk als andere omstandigheden bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Kan hetzelfde werk, uitgevoerd voor dezelfde werkgever, verschillend worden gekwalificeerd afhankelijk van of de werker als ondernemer wordt gezien?
Antwoord: Ja, het is mogelijk dat dezelfde werkzaamheden voor dezelfde opdrachtgever voor de ene werker tot een arbeidsovereenkomst leiden en voor de andere niet, afhankelijk van de mate waarin ondernemerschap aanwezig is. Dit betekent dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie per individu kan verschillen, gebaseerd op hoe de werker zich in het economisch verkeer gedraagt.
Hoe moet het begrip ‘ondernemerschap’ worden geïnterpreteerd: uitsluitend binnen de relatie met de opdrachtgever, breder in de algemene ondernemerssituatie, of op een andere wijze?
Antwoord: Het begrip ‘ondernemerschap’ dient breed te worden geïnterpreteerd en mag niet worden beperkt tot de specifieke relatie tussen de werker en de opdrachtgever. Ook omstandigheden buiten de directe arbeidsrelatie, zoals het aantal opdrachtgevers en de duur van de verbintenissen, kunnen relevant zijn bij de beoordeling of iemand als ondernemer kan worden beschouwd.
Kan de kwalificatie van een groep werkers collectief worden beoordeeld onder art. 3 lid 2 Wet AVV, of dient dit via een collectieve actie onder art. 3:305a BW te gebeuren?
Antwoord: Een algemeen oordeel over de kwalificatie van overeenkomsten van werkenden met dezelfde opdrachtgever kan plaatsvinden in het kader van een vordering op grond van art. 3 lid 2 Wet AVV. Dit houdt in dat een collectieve beoordeling mogelijk is zonder dat per se een collectieve actie volgens art. 3:305a BW hoeft te worden ingesteld. Echter, indien de individuele omstandigheden tussen verschillende groepen werkenden te sterk uiteenlopen, zal de rechter in een procedure ex art. 3 lid 2 Wet AVV geen algemeen oordeel kunnen geven over de kwalificatie van de onderliggende relatie tussen werkgever en werker.
Met deze uitspraak onderstreept de Hoge Raad dat het aspect ‘ondernemerschap’ een cruciale rol speelt bij de juridische beoordeling van arbeidsrelaties in de platformeconomie. De beoordeling kan per individu verschillen, zelfs bij identieke werkzaamheden voor dezelfde opdrachtgever. Daarnaast wordt bevestigd dat een collectieve beoordeling van arbeidsrelaties onder de Wet AVV mogelijk is, wat van belang is voor vakbonden en andere collectieve belangenbehartigers.
De uitspraak is voer voor juristen en fiscalisten en zal naar mijn mening tot aanpassing van het wetsvoorstel wet VBAR dienen te leiden. Aangezien de wetgever in dit wetsvoorstel beoogt de bestaande jurisprudentie, waaronder de Deliveroo uitspraak, te codificeren, is met deze uitspraak aanpassing nodig. Dat de wetgever aan de bak moet, blijkt ook al uit de recente op- en aanmerkingen van de Raad van State, waarover wij eerder al een blog schreven. Op onze website treft u meerdere artikelen aan over dit onderwerp en de actuele ontwikkelingen.