Blog
Afgelopen vrijdag (11 april 2025) heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gewezen inzake de platformdienstverlener Helpling. Platform Helpling bracht huishoudens en schoonmakers met elkaar in contact, zodat deze schoonmakers vervolgens werkzaamheden konden verrichten voor de huishoudens. De centrale vraag in deze procedure was hoe de arbeidsrelatie van de schoonmakers moet worden gekwalificeerd. Was sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de schoonmaker en het huishouden? Of een arbeidsovereenkomst tussen de schoonmaker en Helpling? Of toch een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmaker? Het procesverloop in deze zaak illustreert dat de vraag wie als werkgever kwalificeert niet altijd even makkelijk te beantwoorden is, nu de kantonrechter, het hof en de Advocaat-Generaal De Bock (AG) ieder anders oordeelden.
Een korte recap van het procesverloop
De kantonrechter oordeelde dat de schoonmaker een arbeidsovereenkomst had met het huishouden.
Het hof kwam echter tot het oordeel dat sprake was van een uitzendovereenkomst tussen de schoonmaker en Helpling.
Volgens de AG kon het oordeel van het hof echter geen standhouden, omdat het hof erkende dat de huishoudens feitelijk als “inlener” zouden moeten worden gezien, terwijl een inlener normaliter in het kader van een onderneming handelt. Een particulier huishouden kwalificeert daar volgens de AG niet voor. De AG concludeerde dat sprake was van een reguliere arbeidsovereenkomst tussen Helpling en de schoonmaker. Wij schreven hier al eerder een blog over. Graag verwijzen wij hier naar.
Het oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad is het eens met het hof en oordeelt dat noch uit de wet, noch de wetsgeschiedenis volgt dat enkel sprake kan zijn van een uitzendovereenkomst als de inlener in het kader van zijn onderneming handelt. De conclusie van de AG wordt door de Hoge Raad aldus niet gevolgd. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof dat sprake is van een uitzendovereenkomst tussen Helpling en de schoonmaker. Dat het huishouden toezicht en leiding uitoefende op de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden kan inderdaad duiden op werkgeversgezag, maar dit betekende in dit geval niet dat het formele gezag volledig bij het huishouden lag. Een relevant gezichtspunt waar dit formele werkgeversgezag op gebaseerd werd, vormt de omstandigheid dat Helpling bepaalde hoe de betaling aan de schoonmaker verliep. Hiermee bevestigt de Hoge Raad dat het voor de kwalificatie van een arbeidsovereenkomst (i.c. uitzendovereenkomst) niet vereist is dat de werkgever het loon zelf verschuldigd is aan de werknemer. De Hoge Raad lijkt het in dit kader doorslaggevend gewicht toe te kennen aan het feit dat Helpling de macht heeft te bepalen hoe het loon wordt voldaan en door wie.
Tot slot
De Hoge Raad heeft met deze uitspraak relevante inzichten verschaft met betrekking tot platformwerk en de kwalificatie van het resultaat van die bemiddeling als mogelijke uitzendrelaties. Dit heeft tot gevolg dat onder bepaalde omstandigheden bemiddelingsplatforms die zich richten op dienstverlening aan particulieren er ook rekening mee dienen te houden dat bij het eventueel van kleurverschieten van de relatie met de dan schijnzelfstandigen de ABU-CAO ook van toepassing kan zijn. Omdat de Hoge Raad de conclusie van de AG niet heeft gevolgd zijn er, voor zover dat in een andere context nog van belang kan zijn, zoals bij bemiddeling tussen een platform en bedrijven, ook nog steeds zaken niet uitgekristalliseerd. Dit betreft bijvoorbeeld de beoordeling/lezing van het gezagscriterium bij vormen van arbeidsbemiddeling. Bij relevante ontwikkelingen, brengen wij u uiteraard weer op de hoogte.